Kunstenaarspijntjes

Over post-vernissale depressies en andere kunstenaarspijntjes

(inleidende tekst debat in Corso)

‘Art is also hard labor, you have to be in good shape to do it.  It’s yealous and will tolerate no rival, wich means you often neglect your family, or even do without a family.  It means loneliness, wrestling with the existence of this personal art, a battle to the point of destruction – and how many artists have been destroyed!  Is there a price grand enough for that? 

Maria Lassnig

Het lijkt soms wel of je alleen bestaat als wat je doet meetbaar, controleerbaar en duidelijk benoembaar is.  Alles moet functioneren, renderen, winst genereren.  Of het moet ontspannen, amuseren, licht verteren.  En bovenal: het moet passen binnen gestelde kaders, aan normen voldoen.  Dat maakt de positie van de kunstenaar enerzijds moeilijk, anderzijds juist noodzakelijk, zij het erg kwetsbaar.

Zijn inspanning is immers van een andere orde.  Hij opereert in de marge, mijdt vaste structuren want bevraagt die.  Telkens opnieuw gaat hij de confrontatie aan met zijn eigen grenzen en begeeft zich daarmee – ook mentaal – op gevaarlijk terrein.  Hij kan maar ‘authentiek’ zijn en evolueren als hij dicht bij zichzelf blijft, als hij elk houvast telkens weer ondergraaft, als hij telkens weer de sprong waagt in het ongewisse.  Hij mijdt gemakkelijk succes en wantrouwt commerciële erkenning.  De kunstenaar is een vreemd mens.  Hij balanceert op de grens van twijfel en (on-)zekerheid.  Hij gaat tot op het bot, de voelsprieten altijd in actie, gefocust en tegelijk open voor nieuwe invloeden. Het moet binnenkomen.  Met een dikke huid lukt het niet.  Kwetsbaarheid als instrument: raakbaarheid.  Bereid zijn gevoeligheid toe te laten, in te zetten zelfs.  De huid – grens tussen binnen en buiten – van de kunstenaar is flinterdun.  Op – of zelfs over - de grens van pijn, van wanhoop, ontstaan vaak de sterkste werken.  

Tegelijk vraagt het een immense veerkracht om in die kwetsbaarheid overeind te blijven.  Om er iets mee te doen, ze om te buigen naar een materialiteit die aan-spreekt.  Om het wachten en de kritiek uit te houden, telkens weer om te buigen in nieuwe energie.  De vrucht van zijn vreemde arbeid stelt de kunstenaar bloot aan de blik van de toeschouwer.  Of aan de kritische blik van de collega of de expert.  Die genadeloos kan zijn.  Ook als hij erkenning krijgt, als zijn werk ‘er staat’, is het nooit af.  Hij moet weer opnieuw beginnen, weerstaan aan de verleiding om in de comfortzone te blijven hangen. Hij kan het niet laten, het verlangen, de dwingende noodzaak, de liefde voor wat hij doet is groter dan de angst.  Maar soms is de angst overweldigend, alles-overheersend.  

Het overkomt me nogal eens bij de start van een nieuwe tentoonstelling.  Hard naartoe gewerkt, soms zoekend en tastend, dan weer met volle overtuiging, als in een trance, alles gegeven.  Dicht bij mezelf in mijn atelier groeien werken een na een, een symbiose van wat zich aandient in mijn hoofd, mijn buik, door mijn hand… Uiteindelijk zegt iets me dat het klopt, dat het zo moet zijn, maar wat?  De tentoonstelling komt altijd net te vroeg, er moet nog van alles gebeuren.  Daar hangt het dan.  OK, loslaten nu.  Het is wat het is, niet meer van mij.  Dan komt het publiek, lichte euforie als het goed gaat.  En dan stilaan de paniek, het zwarte gat, vermoeidheid die toeslaat als een hamer, de vertwijfeling: ‘waarom doe ik dit toch?’  En ‘het gaat me niet meer lukken’…  ik noem het mijn post-vernissale depressie…

Ook op materieel-financieel vlak is een kunstenaar zelden gerust. Het resultaat van jarenlang vallen en opstaan, hard wroeten en momenten van inspiratie, brengt in de meeste gevallen niet eens op wat een ongeschoolde werknemer verdient.  We gaan het er vandaag niet over hebben, maar het heeft zijn invloed op al de rest.

Onder meer op het gevoel van autonomie, van ruimte in je hoofd, onontbeerlijk voor elke kunstenaar. De vrijheid om die ruimte te ontwikkelen zonder externe begrenzing.  Volledig zijn eigen grenzen te bepalen.  Die vrijheid is bijzonder fragiel.  Zorgen en verplichtingen kunnen er zo’n beslag op leggen dat het daarbinnen blokkeert.  Dat hij niet meer in staat is tot ‘vrije expressie’.  Elke kunstenaar heeft zo zijn manieren om die creatieve ruimte te behoeden en te stimuleren.  Soms is het rust en stilte, soms werkt lezen of de confrontatie met werk van andere kunstenaars inspirerend, maar niet zelden grijpt men naar ‘hardere’ middelen als drank en drugs.  Enig houvast hebben we als mens toch allemaal nodig…

Als kunstenaar leef je in de paradox, op het scherp van de snee, met de eeuwige twijfel die als het goed is net niet kantelt naar absolute vertwijfeling omdat er toch gaandeweg een soort onderliggende zekerheid ontstaat, een intuïtief vertrouwen dat dan ook weer niet mag omslaan in gemakzucht of hoogmoed, wil het werk scherpte behouden.  Het leven van de kunstenaar is fragiel.  

Ook door de manier waarop hij met ‘tijd’ omgaat.  Lege tijd is belangrijk voor hem.  Geduld, passieve tijd, verveling zelfs.  Leegte waarin het nieuwe kan kiemen, waarin de inspiratie kan ontluiken.  In de ogen van de buitenstaander zijn we wel eens luiaards, lanterfanters, onverschilligen,…  Ze zien het continue, langdurige rijpingsproces niet.  De jarenlange oefening, het honderdvoudig mislukken voor de doorbraak er komt.  De perceptie is zo anders dan bij de topsporter die na harde training zijn welverdiende rust neemt.    

Niet voor niets zoeken we elkaar op, hopen we houvast te vinden bij elkaar.  Niet alleen omdat de eenzaamheid van het werk dodelijk kan zijn, maar ook omdat we elkaars worsteling herkennen en elkaars inspanningen kunnen waarderen. Omdat het nodig is dat we er kritisch maar begripvol voor elkaar zijn als de volgende gapende leegte ons de wanhoop nabij sleurt.  En omdat het zo’n deugd doet om de momenten van vreugde en ontroering met elkaar te kunnen delen.

Onze kwetsbaarheid, onze anders-heid, is niet alleen een noodzakelijke voedingsbodem voor de kwaliteit van het werk dat we voortbrengen, maar ook voor het bevragen, het openhouden van de randen van het systeem waarbinnen wij en onze medeburgers functioneren.  Is het dan te veel gevraagd dat de maatschappij dat waardeert in de vorm van gepaste zorg, een gezonde voedingsbodem, aandacht voor de specifieke basisnoden van de kunstenaar?  Vanuit het besef dat krachtig-kwetsbare kunst humus is voor een gezonde, leefbare samenleving?  Men zegt wel eens dat je het ontwikkelingsniveau van een samenleving kan aflezen aan de manier waarop ze met de meest kwetsbaren onder haar bewoners omgaat.  Zegt de manier waarop samenlevingen met hun kunstenaars omgaan dan niet veel over hun niveau van wijsheid, van openheid, van vertrouwen, van beschaving?  Ik vraag het me gewoon luidop af.

Soms wordt de kunstenaar vergeleken met de geesteszieke, in dat hokje geplaatst. De kunstenaar is inderdaad vaak iemand die grenzen opzoekt en daarmee buiten het standaard-normenkader van de maatschappij treedt.  Maar er is minstens één essentieel verschil: hij doet dit bewust, uit vrije, creatieve wil.  De beste kunstenaars zijn vaak degenen die autonoom maar heel strikt hun eigen grenzen bepalen en zo een heel persoonlijke ruimte creëren waarbinnen zij hun werk realiseren.  Vrijheid veronderstelt immers grenzen.  Een zelf gecreëerde zone waarbinnen het artistieke werk zich kan verdiepen en ontplooien.  Dit geeft aanleiding tot kritiek, confrontatie, bevreemding.  Maar vraagt bovenal een grote mentale veerkracht, zonder welke je die bewust opgezochte en vaak eenzame positie niet kan volhouden.

1 Ik gebruik voor het gemak de mannelijke vorm, maar heb het natuurlijk over mannelijke én vrouwelijke kunstenaars

Lies

Juli 2015

Previous
Previous

Het onzichtbare zichtbaar maken – Hilma af Klint 

Next
Next

De paradox van kunst in tijden van crisis